Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW3157

Datum uitspraak2006-04-12
Datum gepubliceerd2006-04-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2154 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

WW-uitkering geweigerd. Wekeneis.


Uitspraak

05/2154 WW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2005, 04/1720 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 12 april 2006. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2006. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. 2. Bij besluit van 23 december 2003 heeft het Uwv de aanvraag van appellant van een WW-uitkering afgewezen wegens het niet-voldoen aan de zogenoemde wekeneis. Het hiertegen gerichte bezwaar, ingekomen bij het Uwv op 5 januari 2004, is bij besluit van 23 februari 2004 gegrond verklaard omdat alsnog werd aangenomen dat appellant aan de wekeneis voldeed. Bij brief van 9 maart 2004 heeft het Uwv appellant medegedeeld voornemens te zijn het besluit van 23 februari 2004 in te trekken omdat dit apert onjuist is, nu appellant terzake van de ingetreden werkloosheid niet voldoet aan de wekeneis. Nadat appellant omtrent die intrekking was gehoord, is bij besluit van 26 maart 2004 het besluit van 23 februari 2004 ingetrokken. 3. Onder vaststelling dat niet bestreden is dat het besluit van 23 februari 2004 onjuist was, heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven en het beroep ongegrond verklaard. 4. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat van het besluit van 23 februari 2004 wegens strijd met de rechtszekerheid niet, althans niet met terugwerkende kracht, kon worden teruggekomen, temeer nu aan dat besluit een heroverweging vooraf is gegaan. Het Uwv wijst erop dat geen uitvoering is gegeven aan het besluit van 23 februari 2004 in die zin dat geen betalingen zijn gedaan en dat hij reeds na 15 dagen appellant in kennis heeft gesteld van het voornemen van intrekking. 5.1. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad kan een bestuursorgaan een gemaakte fout herstellen, tenzij het daarbij in strijd komt met regels van geschreven of ongeschreven recht. In dat verband overweegt de Raad als volgt. 5.2. Het Uwv heeft op zeer korte termijn appellant ervan in kennis gesteld dat er een fout was gemaakt, heeft appellant vervolgens gehoord en op eveneens korte termijn het foute besluit ingetrokken. Er zijn aan appellant ter uitvoering van dat besluit geen betalingen gedaan. Van de zijde van appellant is niet aangegeven dat hij op basis van dat besluit verplichtingen is aangegaan of anderszins schade heeft geleden. Gelet op deze omstandig-heden kan niet worden gezegd dat het Uwv in strijd is gekomen met enige rechtsregel door het besluit van 23 februari 2004 in te trekken en de werking van die intrekking niet te beperken naar de toekomst. Het feit dat het foute besluit is genomen na heroverweging maakt dat niet anders. 5.3. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wordt geconcludeerd dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak komt, zij het op enigszins andere gronden, voor bevestiging in aanmerking. 6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H. Bolt en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006. (get.) M.A. Hoogeveen. (get.) M.D.F. de Moor. FB 19/4